Westerscheldenatuur en de derde verdieping; inleiding Tjeu van Mierlo tijdens ledenvergadering op 11 mei 2005


“De derde verdieping van de Westerschelde, de veiligheid, maar vooral de realisatie van nieuwe Westerscheldenatuur zijn momenteel onderwerpen die centraal staan in het politieke, bestuurlijke en maatschappelijke debat in onze provincie.
Gisteravond zijn Zeeuwse bestuurders door het Ministerie van LNV en de provincie Zeeland bijgepraat over de afspraken tussen Vlaanderen en Nederland over de ingrepen in en om de Westerschelde. Een geanimeerde bijeenkomst met toch weer de nodige kritiek vanuit gemeenten en verrassend genoeg de landbouwtop.
Vanavond willen we met u van gedachten wisselen over al die plannen, maar vooral over de nieuwe natuur: de kwaliteit ervan, de hoeveelheid, de locaties, het geld en de voorwaarden die de ZMF wil stellen aan deelname aan de uitvoeringsorganisatie van Thijs Kramer. Een club van vertegenwoordigers uit overheden en maatschappelijke organisaties die de uitvoering gaat voorbereiden.

Maar eerst wil ik even terugblikken. Want aan het besluit van een derde verdieping ging het een en ander vooraf.
Zo’n tien jaar geleden zaten we midden in de discussie over de tweede verdieping. De ZMF vond de plannen onverantwoord én onzorgvuldig voorbereid. Ze konden naar onze mening niet door de beugel omdat de gevolgen voor de natuur niet inzichtelijk werden gemaakt. We speelden het spel hard en stapten naar de rechter. Die stelde ons in het gelijk. De regering Kok was in last en ze probeerde ons op andere gedachten te brengen. Met een zware delegatie kwam die vanuit Den Haag naar het ZMF-kantoor om ons te bewegen het verzet op te geven. Dat deden we niet, want er werden geen voorstellen gedaan die de Westerscheldenatuur voordeel zouden opleveren. Toen ging het kabinet over op een noodwet die allerlei milieuregels ter zijde schoof zodat de verdieping toch doorgedrukt kon worden. De noodwet, maar ook de koppeling van allerlei dossiers aan de verdieping, vond de Tweede Kamer een draak van een besluitvorming. Hun conclusie: dit doen we zo nooit meer.
In het vervolg zou een nieuwe verdieping alleen nog mogen als die past in een integraal plan met voldoende waarborgen voor alle belangen in het estuarium.

De claim van de Antwerpse haven, onder aanvoering van havenbaron Delwaide, op de derde verdieping lag meteen na de noodwet al weer op tafel. Dat was vooral voor de Nederlandse regering de aanleiding om de besluitvorming anders in te richten dan bij de voorgaande verdiepingen. Eerst stelden Vlaanderen en Nederland een Lange Termijn Visie op die in 2001 gereed kwam. Een visie met een streefbeeld van hoe het estuarium er in 2030 uit zou moeten zien. Kort daarop besloten de ministers van beide landen die visie voor de komende jaren uit te werken. Met dat doel werd onder de naam ProSes een projectorganisatie opgetuigd waarvoor de ZMF gevraagd werd deel te nemen.
We zijn daar na stevig intern beraad ingestapt. Maar wel onder voorwaarden. Die hebben we in een standpuntennotitie vastgelegd: respect voor alle milieubeleidsprincipes, zoals stand-still en het principe van de vervuiler en gebruiker betalen. Wij benadrukten het uitgaan van de Vogel- en Habitatrichtlijn, en herstel- en zonodig compensatiemaatregelen als de verdieping doorgaat.

We draaiden in alle werkgroepen mee en vormden samen met de Antwerpse haven de goed geïnformeerde partij, maar ook een partij die inhoudelijk stevig heeft bijgedragen aan het aanleveren van inhoud voor de onderzoeksrapporten. We participeerden constructief en bemerkten dat onze wijze van deelnemen en de kennis-inbreng werd gewaardeerd. Daarmee groeide ook het vertrouwen in de natuur- en milieuorganisaties. Verder waren we feitelijk de enige partij die grensoverschrijdend was georganiseerd. Dat gaf onze positie extra kracht. Het zorgde voor een redelijke basis om enige invloed uit te kunnen oefenen op het eindproduct. Wij gingen voor een kwalitatief goede ontwikkelingsschets.
Een belangrijk scharnierpunt in dit proces was het moment dat de studie-uitkomsten werden gepresenteerd en bleek dat de deskundigen verwachten dat de verdieping veel minder schadelijk is voor de dynamiek van het estuariumsysteem dan op voorhand was gedacht. Door een alternatieve stortstrategie voor het bagger konden negatieve effecten op de morfologie voorkomen worden.
Daar kwam bij dat na het onderzoek de politici, die niet hoog opgeven over het natuurbelang, met deze uitkomst op de rem van de natuurontwikkeling gingen staan.
Dat resulteerde in ontluisterende stukken waarin het natuurluik volledig werd uitgekleed. In dat stadium hebben we duidelijk gemaakt dat het proces totaal de verkeerde kant op liep. We hebben toen onze oppositierol opgepakt, we dreigden met juridische actie en moesten flink aan de lobby. Dat was een tweede scharnierpunt. Met alles wat we in de kast hadden hebben we Proses, maar met name het Rijk, bewerkt om natuur de plaats in de ontwikkelingsschets te geven die het volgens wet- en regelgeving verdient. Uiteindelijk is er een zekere balans in het plan gekomen. De nieuwe getijdenatuur had met een minimumareaal van 600 hectare haar plek teruggekregen.

Inmiddels hebben de regeringen van Vlaanderen en Nederland de ontwikkelingsschets met de verdeling van kosten goedgekeurd. Het Rijk heeft Hedwigepolder en het Zwin, samen zo’n 300 hectare, al aangewezen als gebieden voor nieuwe getijdenatuur. In het gebied tussen Hansweert en Vlissingen moet nog circa 300 ha natuurontwikkeling gevonden worden.

Het eindproduct is voor ons geen ideaal resultaat, maar wel verdedigbaar vanwege de 600 hectare nieuwe natuur tot 2010, en de samenhang van maatregelen op het gebied van natuur, verdieping en veiligheid. Dat voordeel van de twijfel hebben tot nu toe ook andere partijen als landbouw, gemeenten en waterschappen aan de ontwikkelingsschets gegeven. Dat is deels de verdienste van gedeputeerde Kramer die van het Rijk de ruimte heeft gekregen om de overige 300 hectare estuariene natuur zelf te gaan invullen. Dat wil Kramer samen met overheden en maatschappelijke organisaties. Om draagvlak voor de maatregelen, en dus ook voor die van de natuur, te verwerven wil Kramer komen tot regionale ontwikkelingsplannen. Plannen waarin wensen van gemeenten, landbouw en natuurorganisaties hun plek kunnen krijgen. Een weg die kansen biedt maar ook bedreigingen voor de kwaliteit van de natuur als allerlei economische functies met de nieuwe natuur moeten meekoppelen. Die zorg hebben we gisteravond ook uitgesproken.

Gedeputeerde Kramer heeft de ZMF gevraagd of wij aan de uitwerking willen meewerken.

Tijdens een vergadering eind 2004 heeft het algemeen bestuur van de ZMF besloten dat de milieufederatie ingaat op de uitnodiging, maar opnieuw onder condities waar het eindresultaat minimaal aan moet voldoen.

Het gaat om de volgende voorwaarden:

Het primaire doel van het project moet zijn: realisatie van minimaal 600 hectare volwaardige estuariene natuur langs de oevers van de Westerschelde.

Alle partijen die in het project participeren, onderschrijven dit uitgangspunt. Het is onacceptabel wanneer later de discussie oplaait over de noodzaak om her en der estuariene natuur te creëren langs de Westerschelde.

Er moet zekerheid bestaan over het budget van € 200 miljoen voor de nieuwe natuur 200 miljoen. Samen met de vorige twee punten moet dit voor de borging van de natuurkwaliteit zorgen.

Binnen het kader van de gebiedsgerichte aanpak, waarmee een duurzame ontwikkeling van de regio wordt nagestreefd, worden ook afspraken gemaakt over niet-natuurgerelateerde zaken. Wij accepteren dat economische en sociale belangen hun plek krijgen in dit project. Daarmee wensen we ons echter niet op voorhand te conformeren aan alle voorstellen die in deze kaders worden opgesteld. Als zulke voorstellen pertinent strijdig zijn met de doelstelling van onze vereniging, zullen we onze medewerking aan het project beëindigen.

Hiermee samenhangend moet vanaf het begin duidelijkheid bestaan over de verdeling van het budget over de verschillende deelaspecten. Het budget is er in principe voor natuur. Een beperkt deel hiervan afromen voor koppeling van landbouw en natuur kan aan de orde zijn. Besteding ten behoeve van andere functies, zoals de realisatie van andere economische ontwikkelingen of de aanleg van nieuwe infrastructuur, is wat ons betreft geen optie.

De positie van de ZMF is sterk. Als de provincie Zeeland de realisatie van 600 hectare getijdenatuur niet realiseert, zal het Rijk het doen. Dat is voor ons een belangrijke stok achter de deur. Verder zullen we, op het moment dat de samenhang in de uitvoering verloren gaat, politieke en juridische argumenten benutten om de samenhang te herstellen.

Vanavond willen we van u signalen, ideeën en wensen meenemen die we graag willen betrekken bij onze inbreng in de regionale uitwerkingen”.